COLUMN: TASIANA TALKS … DHANYAVAD PARADJA
De heer Tawakal Sukhoo. Mijn Paradja. De vader van mijn vaders moeder oftewel mijn overgrootvader. Geboren in Azamgarh in India, toen nog Brits – Indië, was mijn Paradja getrouwd met mijn Paradjie en hadden ze een zoon. De broer van Paradja was een hooggeplaatste politieagent en hij vertelde Paradja over de wilde verhalen die de ronde deden, verteld door de wervingsinstantie van het koloniaal gouvernement. De politieposten werden namelijk gebruikt als wervingspunten en zo wist Paradja’s broer van deze verhalen af. Suriname zou een paradijs zijn, waar je heen kon om genoeg geld te verdienen om terug te keren en een mooi leven te hebben in India. India onder Brits koloniaal bewind was namelijk verre van een paradijs te noemen.
Paradja hoorde de verhalen allemaal aan, besprak dit met Paradjie en zei vervolgens tegen zijn familie dat hij met zijn vrouw en zoon voor enkele dagen naar haar familie zou gaan. In de tussentijd zijn ze van Azamgarh naar Calcutta vertrokken met hun zoon en waren ze al op het schip, de Mutlah, voordat Paradja’s familie doorhad wat hij had besloten voor hem en zijn gezin. In de wetenschap dat zijn broer en zijn familie hem en zijn gezin nooit zouden hebben willen missen, had Paradja de moeilijke keus gemaakt voor zijn familie en hen niet verteld.
Paradja werd geschat op 24 jaar toen hij in Suriname aankwam, wat zich vertaalde naar ongeveer 1885 als zijnde zijn geboortejaar. Paradja werd op 2 mei 1909 op plantage Waterloo tewerk gesteld. Hij werkte in de brandende zon, waar hij suikerriet kapte. Dit was zwaar en hard werk en Paradja had dan ook veel lichaamspijnen. En dit tegenover geen tot nauwelijks betaling. Na de vijf jaren, op 2 mei 1914 kregen Paradja en Paradjie de keuze om terug te keren naar India of te blijven in Suriname, waar ze een stukje grond kregen. Ze kozen ervoor om in Suriname te blijven. Dezelfde trots bezittend, die mijn voorouders hadden, kan ik mij voorstellen dat het moeilijk te verkroppen moet zijn geweest dat ze misleid waren en niet hadden kunnen realiseren waarvoor ze weg waren gegaan, namelijk terugkeren met zoveel vermogen dat ze een beter bestaan voor hun familie en zichzelf in India konden opbouwen. Het alternatief, een stuk land, was dan ook aantrekkelijker, want dan hadden ze toch iets voor zichzelf. Paradja werd ongeveer 105 jaar, het stuk land is na 4 generaties nog steeds in onze familie en het is alleen maar meer geworden. Elke volgende generatie heeft kunnen voortbouwen op de offers en de verworvenheden van onze moedige voorouders.
Als trotse achterkleindochter van de heer Tawakal Sukhoo, kleindochter van mevrouw Ima Ramdin -Sukhoo, dochter van de heer Harshdeo Fatty Ramdin, zeg ik, Tasiana Ramdin:
Dhanyavad.
Een bezinningsvolle Hindostaanse Immigratie.
Deze column is gepubliceerd in het DreamzWorld Magazine van juni 2021